|
Uit nood gegeven spreeuwt een leeuw zijn jongen tegemoet. Er is nog niets te zien en toch loert er gevaar, hij weet het, hij voelt het, ziet het alleen nog niet. De zon drukt zijn lijf dichter naar de grond, zijn ogen beginnen te prikken. Ineens komt er iets van achteren aangeslopen. Hij draait zich blind om en bijt het in de nek. Een stuk vlees valt gedempt op de grond, ogen vallen stil, een leeuwin zakt ineen. Als de leeuw ziet wie hij heeft gebeten zakt ook hij door de poten en hoopt hevig zijn kracht te hebben overschat. De rode lap wordt al uit elkaar getrokken terwijl de twee daar zo gekluisterd liggen….
|