in de avond als het duister de bomen verdicht
lopen wij weer het oude pad dat wij liefhebben
altijd weer naar het terug van weleer
de stilstaande maan boven het water
dan zijn de woorden gezegd en de stilte is verstijfd
in een zilverblanke kuil waterdruppen druppen
het licht vast onder de bomen en wij
luisteren naar de stemmen van weleer
wat geweest is, is voorbij aan ons oog en oor
maar loslaten kunnen we niet
tot een eeuwig moment van gebrek
nog één keer licht het op voor onze ogen
en wat ons bindt tot schrikbeeld
de zoekende schaduw die ons voorgaat