|
een jeugddruppel in de tijd
het gulpt uit theebloemkelkjes, dat duivels genot van geweende verlorenheid
en iedere keer als het gras door onze teenspleetjes piept denken we even aan vroeger
toen ons biotoop het stoepje was en grote voetzolen en dolen in de pratende dierentuin, toen tijgerrupsen om hulp riepen en vlinders tegen rackets sliepen, voor de laatste maal gezweefd, geleefd, geliefd om bonte kleuren
we bedreven het plezier in alle sérieux en wisten waar de wereld om ging
in onze droomhoofdjes vol riddertrots en turtlegevechten
en als bloedbanen onze beensprietjes omvliedden naar het enkelland,
dan traanden we om wat komen ging, nog één laatste maal, de pijn en vreugd van onze jeugd, hier op straat uiteengespat met ratelende fietswielen en een drup vocht hier en daar,
alzo doe ik nu een pleister op de tijd, bevrijd van weemoed, want wat komen gaat zal ooit zo lijken
|