|
De dame hees zich steunend op de barkruk. Ze hief de wijsvinger naar de man achter de bar. Die pakte de kruik en schonk een klein glaasje vol met parelend helder vocht. Het bolde net boven de rand uit, zoals het behoort. Practische toepassing van de spanningswet.
‘Alsjeblieft, Agnes.’
‘Dank je, Klaas.’
Voorzichtig hief ze het kelkje naar de lippen, zonder de bolling te verbreken. Dat deed ze met met de lippen, zachtjes zuchtend. ‘Aaaah’.
Ze ging weer rechtop zitten en schikte het mantelpak. Dat was vervaardigd uit zwaar tweed, dat zich in ruime plooien rond de krachtige vormen van de dame schikte.
‘Zware dag gehad, Agnes?’
‘Wat heet. Ik ben kapot.’
‘Maar wel handel?’
‘Ach, ik mag niet mopperen.’ In handelskringen stelt men zich veilig op. Nooit teveel blootgeven.
Klaas schonk zonder vragen het glaasje weer vol. Ze wees naar hem. ’Neem zelf ook...’ Ze maakte de zin niet af.
Klaas tapte een klein biertje. ‘Nog een lange dag te gaan’ zei hij verontschuldigend. Agnes knikte begrijpend. ‘Occupational hazard.’ Zoals men dat in commerciële kringen verwoordt.
‘Wat je zegt.’ ántwoordde Klaas die in Leiden was gevormd, maar dat had verwerkt.
Beiden keken zwijgend door het grote raam naar de gracht. Daar schuifelden wat bejaarde bewoners langs, die hun leven lang op de gracht hadden gewoond.
Klaas keek naar buiten. ‘Daar gaat Gerard.’
‘Ja.’ antwoordde Agnes vrijblijvend.
‘Toch nog kras.’
‘Och.’
‘Nou, voor wat hij heeft meegemaakt.’
Agnes antwoordde niet.
‘En daar weet jij ook wel...’ Klaas maakte zijn zin niet af.
‘Dat is geschiedenis.’ Kribbig.
‘Zeker. En voer voor de geschiedkundigen.’ Hij wachtte even. ‘Op deze gracht.’
Agnes geërgerd: ‘De mensen moeten zich met hun eigen zaken bemoeien.’
Klaas schonk bij. ‘Ach, Agnes, in deze gemeenschap is alles ieders zaak.’
‘Nee hè?’ Ze sloeg het glaasje in een teug achterover. ‘Klaas, asjeblieft,..’
Klaas hief de handen. ‘Oké, oké, ik zeg al niks meer. Maar...’
‘Dus toch...’
‘Nee nee, iets anders. Het gaat over Marietje.’
Klaas’ trekken verzachtten zich. ‘Jezis ja, Marietje. Waar is die tegénwoordig?’
‘In Lunteren.’
‘In het tehui...’
‘Ja. Huize Dageraad.’
‘Arm kind.’
‘Zeg dat wel, Ik ben er geweest. Ze is doodongelukkig van alle dogooderij.’
Ze keken elkaar aan.
‘Zeg Klaas. Jij hebt toch een sluitdag?’
‘Af en toe.’
‘Oh. Ik dacht morgen ook. Kijk niet zo glazig.’
‘Mij is niets bekend van een slui... oh, ja ja. Lunteren.’
‘Exact. Drink iets van me, kerel.’
h.
|