|
In zichzelf verzonken weemoed.
Hij schrijdt door de pandgangen,
doordrenkt van de heiligende stilte.
Toch vindt hij er geen rust.
Een waterput is het middelpunt.
Hij komt er herinneringen tegen,
Bekoringen uit vervlogen tijden.
De schacht duikt in het onderaardse,
Rechtstreekse verbinding met de zonde.
In de emmer verzinkt zijn zielenheil.
|