Dichter dan elke methode bij zijn onderwerp.
Dichter tout court.
Dichter dan de adem bij een woord,
hoeveel machtelozer en matelozer moet hij zwijgen,
en hoeveel meer dan anderen moet hij zijn tanden poetsen.
Dichter dan de ogen bij een beeld,
hoeveel oorspronkelijker valt het licht erin –en in hemzelf,
en hoeveel nuttelozer ligt zijn bril erbij.
Dichter dan de oren bij een melodie,
hoeveel scherper snijden tonen de labyrintische stilten of luisterwegen in hem uit,
en hoeveel stiller zouden de boven-en onderburen moeten zijn.
Dichter dan de huid bij een toets,
hoezeer ligt het onvatbare onverdund en onverdeeld over alle dingen verspreid,
en hoeveel meer moet hij zijn lijfgeur in de neusgaten houden,
en hoe allergisch is hij voor elk afwasproduct.
Dichter dan de hartslag bij elk ritme,
dubbel moe wordt hij van fysiek en fysisch werk.
Dichter dan de golfslag bij het water,
hoeveel natter wordt hij bij regenweer.
En hoezeer dragen golven bij tot zijn innerlijke zee,
en hoe schommelt zijn evenwichtigheid mee.
Boorden en rimpelingen doen hem overlopen,
en soep en koffie doen hem morsen.
Het onvatbare en andere ontastelijkheden
maken hem zijn ledematen lichter of afhandig,
en hoeveel minder kan hij klussen in huis.
Want hij is de Wezenlijk-Onhandige
in een decor waar niets nog verlengde is.
En waar alles elkaar raakt kan men alleen nog bewegen door iets van de andere in ruil te krijgen.
En hoeveel meer heeft hij nog van die andere te goed.
Het publiek stort zich in een langdurig oorverdovend applaus
om zijn krakende wervels en knarsende hersens
en de schurende aardas niet te moeten horen.
De toeschouwers wenen elk apart van ontroering,
terwijl de tranen van de dichter voorbeeldig over zijn wangen naar de zee terugstromen.