Klinkende klinkers bezongen wij
samen de liefde, het genot
van regenbogen in zonovergoten steden
waar straten verloren en kil waren.
Ik was de stilte en jij mijn spreekkoor.
Snelden de dagen zich langs ons heen,
nam ik jouw hand, en plassensprong met je
lieflachse gezicht. Regen deerde ons niet
en de zee was nog ver. Zo ook de toekomst
waarin wij weer samen zouden liggen
tussen graspolsprietjes en luisteren
naar nachtegaalliederen. Dans lief, wals met mij
tussen het indigo van de zomerregen.