|
In de mooie voorkamer, de salon, waar de kleuters echt niet mogen spelen en ook eigenlijk niet mogen komen, want daar liggen Perzische tapijten, staan fragiele stoeltjes, kastjes vol doorschijnend porselein en papierdun kristal en ook doosjes van goudbruin glanzend schildpad met gebaksvorkjes erin en houten schatkistjes vol sieraden en wat al niet meer... zo spannend om te bekijken...daar staat ook de leeuw.
De leeuw brult. Hij heeft honger.
Zijn staart zwaait in een krul omhoog. Zijn muil is wijd open. Altijd heeft hij honger.
Hij woont hoog op de zwartmarmeren schoorsteen. Om hem van dichtbij te zien moeten de kleuters op een stoeltje klimmen. Hij staat er bovenop zijn huisje. Daar hangt een klok in met een lachende, gouden zon eronder die heen en weer zwaait. Antiek heet hij, hij is heel oud al. En van goud. Met scherpe tanden.
Af en toe sluipt een kleuter de salon in. En legt stilletjes een kruimel koek of brood in de gapende muil. En altijd eet de leeuw het op. Bij het volgende bezoek heeft hij altijd alles verslonden. Dan heeft hij weer honger. De leeuw van oma is hen zo dankbaar.
De koekoek in de gewone huiskamer heeft vast ook honger maar daar kunnen ze nog niet bij.
|