|
De ochtend maakt me oud. Ik strik de labels aan het ongemak; de hanen kraaien. Bij elke nieuwe dag bedenk ik hoeveel ik heb te gaan, tel. Iemand noemt mijn naam; ik schrik en ik beken dat ik getekend ben naar het verblijf, hier in dit land, waar ik maar geen genoeg van krijg.
De zon schreeuwt nu weer alles open. Mijn herinneringen raap ik spoorloos op: paden nergens heen, een heuvel op, een flank uit het geheugen liep ik af, dat vergezicht dat nooit verdwijnt.
Hier staan hoge bomen en die hebben namen die ik niet kan zeggen, wonderlijk want in hun schaduw schuilt ook iemand die in een roes intens van aandacht mij vleermuizen heeft gestuurd. Uit de oksels van het hout van deze bomen fluiten kikkers. Later, als het donker wordt, de nacht die zinnespeelt op rust. Ik hoef alleen de lijnen maar te trekken over het schijnsel dat voor mij is uitgesneden op dit blad en luister!
Uit de regen die nu valt, hoor ik de oorsprong.
(vanaf een porch op Suffisant, 290106)
|