|
naar onder, tot in uw kelders, wil ik verzakkende grotten zijn barstens bundels licht in u gevangen, ik uw klein wit konijn, verscholen
tot ver in uw vingervezels, wil ik het gevoel zijn, als gij de ochtend aanraakt, en haar veel te vroege lucht
ik ben in u op de vlucht, ik woon in uw ogen ik wil de kleine kleuren zijn, die gij ziet achter de hemel
groen als ongeschilderde afgunst, paars als dwaas en draaien, goud als uw ondoordringbaarheid, rood als klauwen, bijten, graaien
ik wil zijn wat u net ontgaat, wat u ingaat, wat u aangaapt
ik wil zijn wat u ademen doet, op het tempo van beddenplanken ik wil trillen wat u tokkelen doet, op bijnalenteklanken
ik wil zijn wat gij eet en op uw tong wegsmelten ik wil groeien in uw huid
ik wil blijven tot de zon in bloed onder gaat wat we voelen zien we altijd net te laat.... of is het andersom?
geven uw schetsslanke kalmblanke vormen neus en kaak, waarop ik doorsla, het bestaan een slotsom?
ik kan niet meer tellen, enkel gij telt
terwijl geesten verzakken en mijn hartslag versnelt terwijl ik blijven wil terwijl ik stil strijd
|