|
Hij is de toekomst. Hij is buikharig en deels ook barbaar
maar dieper dan eenzaam. Opzichtig stelt hij haar vraag.
De verlatenheid tiert glitterzuchtig. Zij zegt:
Ik wilde dat ik duizend vrouwen was dan was ik hem
wellicht genoeg. Hij zegt haar jij,
jij bent duizend vrouwen en meer.
Alles wat vrouw mag heten ben jij. En zij lacht.
Buiten het blauw
met een sneeuwzware hemel die grijs naar beneden valt,
recht in haar schoot, haar onhandig verrast,
vanwaar misverstandig zij alvast
het verblindend verteren begint. Uitgestald
spreekt de materiezooi over een witachtig paard
gespannen achter een pijnlijke praalwagen
stemloos maar snijdend
tot op het bot
|