Ik kwam aan op mijn bestemming en haalde het koord uit mijn zak, kneep de halsslagader van mijn slachtoffer dicht en nam de tijd om dit te laten doordringen tot mijn gemoed. Ik wilde dat mijn slachtoffer zich ditmaal goed van zijn lijden bewust zou zijn, en kneep met beleid afwisselend zijn keel dicht, om hem tussentijds adem te laten scheppen. Dan brak ik zijn nek en stelde vast dat hij was bezweken. De extase waarin ik verkeerde nam naarmate de tijd voortduurde af en ik kwam tot mijzelf. Mijn handen dropen van vijandig geil, en ze afvegend aan een doek, bedacht ik mij dat ik snel moest handelen. Ik knoopte mijn broek dicht en verliet de plaats van mijn delict. De storm raasde nog steeds voort, maar dit weerhield mij er niet van om mij op straat te begeven, ik wandelde haastig terug naar mijn verblijf. Mijn laatste wandaad overdenkend bezweek ik en zeeg neer met visioenen van mijn vele slachtoffers en hoorde als laatste de takken van de bomen voor mijn huis breken en neervallen. Een gedachte speelde door mijn hoofd en ik hoorde de woorden die ik sprak: "Het onheil valt als schaduwen over de stad, die nooit nog door een levende ziel zal worden verlaten. Zij waren allen ten dode opgeschreven en de stad bleef in stilzwijgende misère achter, tot aan de dageraad die niemand meer heeft meegemaakt…"