|
De Ballon
Na zijn vaste middagwandeling had Wendrick geen zin om al naar huis te gaan. Het weer was zonnig en het zou in de loop van de middag zelfs warm worden. Hij besloot nog even op de loopbrug over de rivier te gaan kijken.
Hij stond aan de leuning, en bezag op de oevers de oude industrie van allemaal verschillende bouw en allure. – De fabriek die het dichtstbij was blies door een lange schoorsteen van cement onophoudelijk een dichte wolk zwarte rook recht de lucht in, want het was nagenoeg windstil.
Op het parkeerterrein verderop trof men voorbereidingen om een grote luchtballon, geraniumrood met banen van melkwit, op te laten. Er liepen een paar mensen rond. Andere ballonnen waren er al eerder opgestegen; ze dreven hoog, zijwaarts weg.
– Op de rivier kwam een laag wit schip aan, met passagiers die lichte vakantiekleding droegen en ronde, witte hoeden op hadden. Zwakke accordeonmuziek vlaagde mee. Aan de rechterkant werd het schip als het ware geëscorteerd door een groepje kanoërs, waarbij de zon weerkaatste op hun wiekende peddels. Aanstonds zou de brug worden opengedraaid.
De laatste ballon ging nu ook de hoogte in; vlakbij de fabriek; maar hij zwaaide nogal,en dreef zijwaarts weg; Wendrick veronderstelde dat zulks een poging was de steeds dikker wordende wolk uit de schoorsteenpijp te ontwijken. Maar hij leek er onweerhoudbaar naar toe te worden getrokken. En toen ging hij er dwars doorheen, waarbij er een ovaal rafelig gat in achter bleef.
Hierdoor moest iets in ongerede zijn geraakt, want de vlam in de ballon die voor het opstijgen zorgde, doofde met een knal, hij begon naar opzij te hellen en daalde toen snel van zeer grote hoogte; steeds sneller en sneller! Er werd geschreeuwd. Men zag woest bewegende figuurtjes. Vervolgens stortte de mand met een razende klap in het water, dat als een muur opgolfde. De kanoërs begonnen te schreeuwen en wendden de steven.
Wendrick wist een soort voorgevoel bevestigd. In triomf was hij niet; hij wilde ook niet nadenken over wat er allemaal gebeurde. Hij holde weg, slalommend tussen de lange houten handkarren van magere mannen, en de op het ongeluk toestromende wandelaars door. Buiten adem kwam hij aan bij het zonloze kruispunt met de hoge huizen. Er was op dat moment geen kruisend verkeer; hij stak haastig over en keek om zich heen.
Een man van ongeveer een zelfde leeftijd als hij, stond voor de fotowinkel kalm een sigaret te roken; Simon, een vroegere vriend van school. "Waarvandaan kom jij zo paniekerig aanrennen?" vroeg hij. – "O, zomaar," zei Wendrick nog nahijgend, "ik keek of ik nog hard kon lopen."
Simon keek hem ongelovig aan en tuurde toen weer over de brug. "Er schijnt daar van alles aan de hand te zijn," zei hij. De rook van zijn sigaret trok langs zijn gezicht, en hij gooide de sigaret op de grond. "Kom op, dan gaan we kijken!"
"Nee," zei Wendrick, "er is niks, dat zei ik toch, en ik heb ook geen tijd meer, ik moet naar huis; ik heb een afspraak!"
Hij sloeg zonder nog verder iets te zeggen de smalle straat tegnover de brug in. – Het was alsof hij geheel onaangedaan was gebleven, maar hij voelde dat hij nog steeds stond te trillen op zijn benen. Ik durf niet te kijken, dacht hij, het is vast heel ernstig. Van zo'n hoogte! – Simon riep: "Hé man! Wat is er nou? Er is daar een ongeluk gebeurd. Kom nou op!"
Maar hij bleef doorlopen, steeds verder van het ongeluk weg. Ik wil er niets mee te maken hebben, dacht hij.
Ik kan er ook niets aan doen; zo ben ik nu eenmaal.
– De niet-begrijpende blikken van Simon voelde hij nog een hele poos in zijn rug branden.
|