|
De tempel, vroeger stil oord van meditatie,
met tegen de muren soms wat schimmelgroen,
en op de trappen dikwijls een verloren schoen,
reliek van één enkele pelgrim in adoratie,
kent onverwacht een nooit geziene bloei
met bonte schipbreukelingen allerhande,
kleurrijke drenkelingen die hier strandden,
halfnaakt met om hun middel nog de reddingsboei.
Ik bid nu Sheena, onze onverdroten engel,
om oren te hebben voor hun soms wat luide bede,
hun bloesems, te haastig geplukt, op steile heuvel,
dankbaar te bergen, alsook hun nijver gekeuvel
te horen, in naam van poëzie en lieve vrede,
minzaam te geven haar zegen aan piep en jengel.
|