|
Ik dacht aan betere tijden toen ik het gras vantussen de tegels plukte. Het moest gebeuren want het fatsoen loerde vanachter een hoekje. De buurvrouw ook. Ik deed het daarom wel even met verve. Plukken gras verdwenen als vanzelf in mijn emmer en ik keek er wild bij. Sommige bejaarde fietsers stuikten bijna van hun rijwiel omdat ze teveel afremden om mijn werklust te aanschouwen. Ikzelf viel niet van een fiets of paraglider, omdat ik toch gras aan het weghalen was. En welk gezond mens glijdt para of fietst tijdens zo'n nuttig karwei. Het moet gezegd, ik was goed bezig. Mannen met pijpen kwamen knikkend rond me staan. "Is me dat nog eens een jongeling!" sprak er een en verslikte zich prompt in zijn toffeetabak. Het gras was weg, de emmer vol en de mannen stonden nog steeds instemmend te knikken. "Zal ik jullie eens wat vertellen?" vroeg ik brutaalweg. "Jullie gaan allemaal dood. De een nog erger dan de ander. Is dat iets om mee naar huis te nemen? Ter overdenking?" Mannetje mannetje, sprak de wijste van de zessendertig. Neem dit en vrees niets meer. Een mes van flink kaliber kwam zo rond mijn hartstreek terecht. Voor één gat, al is het in mijn lijf, ben ik niet te vangen. Klopt het daar nog een beetje? Vroeg ik. Jawel hoor. Mooi dat ik de dader naar huis stuurde met een "nooit meer doen!" En dat beloofde hij.
|