Moeder loopt op klossen. Perst
boterbloemen door een oud vergiet.
ze babbelt met de tuinkabouter
dat zijn hoed zo mooi blauw
haar vingers zijn van stoepkrijt, roze
nog altijd favoriet. Ze slist een beetje
tussen chocotoffees door.
Droomt vaak van later als ze groot is
haar glimlach lijkt van craquelé wanneer
ze zwijgt naar haar spiegelbeeld
moeder is al oud, al weet ze
dat zelf niet meer. Één keer per week
straalt ze in de poppenhoek
Ik ben moeder, zegt ze dan