Naarmate de wolken grijzer groeien
de mist spinrag witter dan het licht weeft
als aderen onder een dunne huid rondom
de bruine vlek die mijn vertrek omkrijt
verwees ik zonder woorden
word de nacht ingetrokken
en rijt mijn regels open, ook al lezen
zelfs bij storm de eigen woorden niet als vlijt
Welke of wie zegt mij: Wees gerust
als de mensen vertrokken, achterlatend het bestaan
dat je toch niet bezat: Leef je bestaan naar het thuisoord
dat je geen kwaad berokkent, zonder spijt
Zo streel ik de zwarte zachtheid onder mijn vingertoppen
verwacht van de zoete wezenloosheid tot aan de terugslag –
toets niets meer dan dat ze mij naar
openbaring leidt