HET GESPREK
‘k zag hem op een terras van de drukke stad
kwam bekend voor maar kon hem niet plaatsen
stelde zich voor als ene Friedrich Nietzsche
‘k wees op de stoel hij vertelde zonder haasten
ergens in een afgelegen deel van onze melkweg
waar duizenden zonsystemen fonkelend stralen
draait een klontje aarde vol met denkende dieren
die door hun hoogmoed gedoemd zijn te falen
een minuut in een zee van tijdloos, waarin men
imperiums bouwt vol leugens van eeuwig leven
grenzen van het menselijk intellect onderwijst
in hoe het niet had gemoeten toch blijft geven
waar haalt het denkend wezen de moed vandaan
om over andere wezens het zwaard te zwaaien
zwelgend van wellust verderf en narcisme
probeert zelfs het leven naar zijn hand te draaien
hij zat nog aan m’n tafel zijn hoed in de hand
wees naar buiten waar de massa voorbij gleed
klopte op mijn schouder en zei verontrustend
dat het beter voor me was dat ik hem meed
zijn volle snor en warrige haardos verrieden
dat de waanzin hem langzaam overwon
woorden ontvielen hem tijden zijn betoog
hij leek duister ook al bescheen hem de zon