|
Vandaag zag ik de starre ogen
van moeder, achter stoffig glas.
ze keek zo koel, zo onbewogen
en wéér rook ik gekookte was
de Sunlight zeep, haar okselzweet
en hoe zij keek naar pa’s gezicht
zo strak; haar mond een wrange spleet
wijl hij van luiheid werd beticht
na weer een dienst van tien tot tien
geen bed maar wringen, werk ging voor
haar wijzende vinger blind gezien
greep hij de tang en draaide door.
|