|
ik breek dit sonnet met mijn handen aan flinters
stuk en bij beetjes deel ik het uit, de steen barst
en hup, die maan laat ik uit mijn ooghoek vallen
als een traan. De zon - daar aan de hemelstand krast
licht door een spiegel aan gruzelementen
die fragmenteer en verveelvoudig ik. Dan versier ik
het tafelkleed met wat verbrokkelde sterren, gooi zo
meteen de man van mijn dromen uit in de vuurzee
dronken vervaagt hij zich kolkend af van waar
waarom ik mij hul in een pantser
als een biljoen geleedpotigen waarom
ik vermomd ga als een leger
|