|
De zee ploetert door het rulle zand
poetst alles aldoor glanzend glad,
zuigt sporen vloeibaar weer aan kant
vol schuim gewassen tot de rand.
De aarde schulpt zijn schelpen maar
en blaast het zand weer door elkaar
gras duint wat dunnig op het duin
en waait wat warrig aan zijn kruin.
De lucht wolkt luchtig hemelsblauw
of stormt soms krachtig donkergrauw
hij reikt het water einder-lijk
maar blaast wel bellen bij de dijk.
De vogel vogeliert maar wat
zwemt op het Wad, maar wordt niet nat
vliegt vliegensvlug van hot naar her
zijn schreeuwen klinken al van ver.
En ik- de mens- zit op een doek
drink cola en eet zand met koek
en voel me als een kind zo klein
want wat is het hier toch gruwelijk,
bruisend, waaiend, schreeuwend fijn.
|