|
De takken hangen ijl omlaag de stammen zuilen de wortels. De winterschilder kwast grif het plafond met verse sneeuw.
Ik loop, hoofd in de lucht mijn oren zeilen op wind. Ik adem als een vrije vogel door wijdopen neusvleugels.
IJs dampt uit in wolken zwierig walsend buiten maat. Hemels deinen op de zon, cimbalen schellen golven.
Ik zweef, los in de benen mijn voeten flappen het roer. Nu duik ik, ben walvis stroomlijn, zwiep in zee.
|