|
nog op het kale hout, daar
vlijde zij haar blank gelaat
in water, vuur en dorst
als een gebroken draad
een dode tak had haar al meegenomen
en raakte traag een schouder aan,
haar huid verloor ze onderweg
geen woord had ze verstaan
de schaduw was langszij gekomen
van een kapel misschien,
een vogel riep in fluistertoon
haar naam nog in een ommezien
haar lichaam als verloren omgeleid
in echo’s van het koude waterbad,
toen schemering de dag verslond
en nacht ontwortelde op het achterpad
-mocht zij pas slapen gaan-
|