|
In 't weiland zat een lammergier
te azen op een lam.
't Was jammer, dat het arme dier
niet aan z'n trekken kwam.
De gier werd onverhoopt ontprooid
en vleugellam. Een stier
had hem verpletterd: ik zag nooit
een vleugellammer gier.
Al sloeg-ie - fluitend naar z'n buit -
bij deze reuzenstrop
wanhopig beide vleugels uit,
de vlieger ging niet op.
Het lam was door de stier gered;
het was weer dik in orde.
Toen riep het lam: 'Ik gier van pret;
de gier is lam geworden!'
|