|
De oude man knaagt doelloos op het bankje gezeten naast zijn overleden vrouw met wie hij altijd na het middagdrankje te wandel ging. Nu hoort hij in de rouw
te wezen maar dat neemt hij niet zo nauw. Het doktersvoorschrift ligt nog op het plankje waar ook de leesbril ligt, zijn ogenschouw. De zorghulp kommert niet om geen bedankje.
Zijn hersens zijn nog goed, hij weet precies dat niets hem is ontglipt. De koele bries zal als hij haar niet warmt, zijn lief verstijven.
Dus slaat zijn arm verbeten om de lucht Verslikt heeft hij zijn levenszin, en zucht Wij zullen altijd, altijd samen blijven
|