Het kleine groengrut
druipt van takken
twijgt de spindraden
van moeder olm.
Zij staat in een kring
als een oude heks
weet van jaren her
toen april nog kil was.
Ik wandel haar sferen
door bloemen gedekt
grind van voetpaden
knarsetandt en raspt.
Een groep jongeren hangt
maar zegt braaf gedag.
Het zijn de kabouters
van lentepaddestoelen.
Zij kijkt nu op mijn rug
ik zwaai met gedachten
zie op naar beelden
die hier woorden dichten.