|
Vrije val
Van 'n toren met opzet de afgrond in duiken,
Lijkt voor hoogtevreeslijders dubbel zo zwaar.
De afstand bepalen tot 't plein in de diepte.
En starend omhoog, in het licht en azuur van
De wolkendoom boven, die koepel van pijn.
Mijn plicht tot het afscheid is vaker bewezen;
Wat schokt er, mijn spieren als 'k nog hoger reik,
't Is duizelig tasten overal waar ik kijk.
Had ik dan eerst valeriaan moeten slikken,
Voordat ik mij blinddoekte in wanhoop en wee?
Ziet men de kerkklok, dan ziet men mij gaan.
Zolang ik alleen ben, zal ik dat verdragen. – Geen
Vrouw achteraf, dus geen heimelijk snikken...
Godlof, van dat minzaam verleden bevrijd,
'k Weet niet wat dit einde alsnog zal bewijzen,
Als ik zonder weemoed het heden verjaag.
Waar het volk staat te roepen, boos achter een raam.
Dan buig ik voorover in luidkeels geschater.
En de wind blaast mijn echo in 'n valstroom omlaag.
|