|
Een moord heb ik op m'n geweten.
Het knaagt, wat me allerminst zint.
Ik heb jaren op dansles gezeten.
't Is daar, waar het drama begint.
Ik vind 'r heel mooi; 't Is een zegen,
dat Ans me ten dans heeft gevraagd,
want ik ben voor zo 'n stoot te verlegen.
Nu heeft ze de drempel verlaagd.
Algauw zijn we vrienden geworden.
Ik haal 'r en breng 'r weer thuis,
maar ik voel me - geremd - niet in orde.
Wat mij betreft blijft ze dus kuis.
De danslessen zijn ondertussen
geëindigd. We staan voor d'r deur.
Ik durf 'r nog steeds niet te kussen.
We scheiden. Het stelt me teleur.
Er verstrijkt heel wat tijd, voor ze belt.
Uit 'n woord blijkt, dat Ans van me houdt!
Ik kan jubelen, maar ik vermeld:
'Op het ogenblik ben ik getrouwd.'
Nog steeds zie ik die eerste dans
en 't geschuifel met haar in m'n dromen.
Een krantenbericht meldt, dat Ans
bij de wintersport om is gekomen.
De schuld ligt bij mij: was ik maar
niet te bleu en met Ans toen getrouwd.
Ze zou leven, omdat ik van haar,
echter niet van de wintersport houd.
|