|
3. Tussen twee lessen in
‘Wacht!’
Ik riep het tussen twee lessen in op een dinsdagochtend. Sinds het begin van dat jaar liepen we elkaar op dat moment van de week tegemoet. Zij als vijfde wiel aan de wagen van een groepje populaire meiden van biologie naar Engels; ik samen met mijn kaartgenoten van Engels naar natuurkunde.
‘Barbra.’
Haar naam, om duidelijk te maken dat ik het tegen haar had. Nooit eerder had ik haar aangesproken, dichter niet benaderd. Ook nieuw was de bas in mijn stem en dat hij eindelijk weer eens niet oversloeg wanneer ik hem verhief. Er klonk zowaar iets van autoriteit in door. Het weerhield mijn kaartgenoten niet om van me weg te kijken; de populaire meiden niet om giechelend achter haar brede rug weg te duiken. Ik rechtte die van mij.
‘Ik wil je straks in de pauze iets vragen.’
De meisjes stopten met lachen, de jongens begonnen juist met lachen. Bij een enkeling bespeurde ik iets van bewondering. En bij haar? Alsof er niets was gebeurd, passeerden we elkaar. Enkel om te controleren of ze me wel had begrepen, draaide ik me naar haar om. Zij op hetzelfde moment ook naar mij. Onze blikken zogen zich in elkaar vast. Tot ze naar me knipoogde. Ik wist genoeg. Zij zou er in de pauze zijn, zoals ze er vanaf het begin van het schooljaar elke pauze was, op haar vaste plek bij het raam.
|