|
vlees mijn wonden open, eet mijn zonden die onderhuids vergeving vragen zijg neer de zieke troubadour, zoekend naar trojaanse paarden, scheppend eigen lege waarden, opgevuld met woorden, van sap en verzwaring, van luie verlichting, van zwakke betichting van wat hem niet voedt de muze bezoekt enkel de dapperen, de muze die trapt naar de schonen de muze is zelf een cliché, en heeft m'n verstand bedrogen ontzee mijn gezever, ontwater m'n geest, ontvijver m'n vrijheid, en condens me naar theetijd, naar nippende lippen, naar schubert op speed, naar druipende feesten, ontketen het beest
laat lopen de hinde, vul grassen tot nooit, eet liefde met lepels volsierlijk getooid, met minuskels van triestheid, al oker op zwart, laat galmen de geeuwen, en walsen het hart de tamboer pijnt zangen, zijn knieën doorzakt, zijn lippen gebarsten, exclamaties als korst, op de anima van verheven dieren, in de adem van de dwergaap al hangt in bomen listig leven, mijn dagen zijn gekrijsd getooid, met schreeuwlelijke schoonheid, en geteisterde gewoonheid, met oneindige dorst, naar mezelf, maar beter
|