|
In het wit licht loste jouw gestalte op
naast jou een hartsvriendin met wie
je trainde voor de marathon van New York
applaus tussen Manhattans wolkenkrabbers.
Zo goed kende jij de vlakke polderwegen
jij raakte nooit verdwaald, joeg hoogstens
de hazen uit hun legers op, verschrikte
de logge hoge wolken van hun vaste plek.
Waarom je terugkeek liet zich niet begrijpen
je wilde komen maar kon toch niet blijven.
Het stof hing in het kielzog van voorbijgaan
als koolwitjes, die boven het pad wegvlogen.
|