De stoel, mijn huis, de plank, mijn kamer
waarbij de vlakke overgave op papier
gemorst ligt in de inkt voor eindigheid,
oneeuwigheid. De sfeer is technisch nu
van aard en vloeiend zat, viscose voor
de hechting. Gereed voor het begin.
Ik schrijf bij opklaplicht, een lamp
met bout en moer aan staande beugel opgesteld,
verstelbaar in een ronde uitsnee klaarte
waar de geest zijn schaduw in clausules steekt
vierkant van grammatica maar draaibaar.
En in alle klinkklaar bij elkaar geraspte
orde gaan twee regels over sigaretten,
as en rook en binnen handbereik
de luxe van een doosje lucifers.
Ik plaats die regels maar in stegen waar
de lampions van intuïtie walmen, zo zij
wiegend kalm de schemer spreiden.
Boud ben ik, driest in de verwachting
want wie onthoudt dit nu?
(050608)